Toekijkers, ingrijpers en weglopers

Geplaatst op november 28, 2002 | Gearchiveerd onder Geen categorie | Reageer

Op een brug over een van de grachten haalde ik hem in, dook vanuit het zadel bovenop hem, drukte hem tegen de grond en doorzocht al zijn zakken.

‘Ik ben niet zo’n ingrijper, hoor.’
M., die haar dochter A. komt ophalen.
‘Maar ook geen toekijker. Ik loop weg.’
Ik kom de keuken binnen, vang het woord ‘ingrijper’ op en weet waar het over gaat.

We hebben de weglopers, de toekijkers en de ingrijpers.
Net als M. zou ik liever een wegloper zijn dan een toekijker. Je drukt je of je doet iets. Ik zou me een voyeur voelen geloof ik, als toekijker. Angst en rechtsgevoel, die moeten in zo’n situatie doorslaggevend zijn, niet een triviale drijfveer als nieuwsgierigheid.
Zelf ben ik een ingrijper, altijd geweest al. Mijn vader heeft zijn best gedaan het eruit te krijgen. ‘Jongen, jij wordt nog eens door een hele grote, hele sterke man fináál het ziekenhuis ingeslagen,’ zei hij dan, maar het heeft niet veel uitgehaald.

Ik heb ook eens een citizens arrest verricht.
Op een zaterdagochtend zat ik op de stoep voor mijn huis koffie te drinken toen een paar deuren verderop iemand naar buiten kwam rennen. Gevolgd, na enige tijd, door de buurvrouw, die ‘houdt de dief!’ riep. Hij was ingeslopen, vertelde ze, ze had hem aangetroffen in de slaapkamer met haar dure camera in zijn hand, op zoek naar nog meer buit. Ik sprong op mijn fiets en reed hem achterna. Het was een junk, een magere knul van begin twintig. Op een brug over een van de grachten haalde ik hem in, dook vanuit het zadel bovenop hem, we vielen bijna in het water, drukte hem tegen de grond en doorzocht al zijn zakken.

Behalve de camera had hij nog wat sierraden en een verrekijkertje meegegraaid. Ik nam het allemaal terug, en zei dat ik hem zou laten gaan als hij beloofde nooit meer iets in onze straat te proberen. ‘Flikker ‘m de gracht in!’ riep iemand vanaf een woonschuit, en dat leek mij ook wel een goede manier om de jongen aan het denken te zetten, maar straks verzuipt-ie, dacht ik, en dan heb ik het gedaan. De jongen beloofde het en ik liet hem los.
Ik was de held van de buurt.
Mijn vader heeft trouwens wel gelijk gekregen.(Al duurde het ziekenhuisbezoek niet zo lang).

Het was in de Oude Hoogstraat in Amsterdam. Een groepje Hells Angels brachten met opzet een fietsend meisje ten val. Ik protesteerde. De leider, geassisteerd door de anderen, gaf me een pak rammel. Het was twee uur smiddags, in een oogwenk was ik omringd door toeschouwers, tientallen, die niets deden, behalve dan de weg versperren als ik probeerde te vluchten. Ik had een blauw oog, een lichte hersenschudding en een paar snijwonden aan m’n hoofd. (Hij droeg grote ringen). Op bureau Warmoesstraat werd me dringend ontraden aangifte te doen. Dan werd je adres bekend en kwamen ze thuis ook nog even langs.
Misschien zou ik dáár iets van geleerd moeten hebben, maar ik ben bang van niet.

Mijn vrouw heeft ook de neiging. Onlangs hebben we het een paar keer samen gedaan. We waren gezellig aan het winkelen en als we iemand iets asociaals zagen doen, grepen we in. We staken de Heiligeweg over, tegelijk met nog honderd andere voetgangers. Een jongen op de fiets probeerde door te rijden. Ik pakte zijn stuur, hield hem tegen en zei: zie je niet dat wij hier lopen? Wou je door ons heen? Verder maakten we er geen punt van, de boodschap was duidelijk. We liepen door. Even later twee winkelende meisjes, die voor ons liepen en zo, hopla, ijspapiertjes over hun schouder weggooiden. We konden ze nog net ontwijken. Mijn vrouw liep ze achterna, de Etos in, en zei: zeg, ruim dat eens fatsoenlijk op. Ze deden het, giechelend.

Een automobilist die ons zowat van de zebra reed kreeg een tik met de paraplu op zijn dak. Hij stopte nog, reuze boos, maar wij waren streng en zeiden dat als hij niet snel doorreed, we hem zouden aangeven bij de politie.
Het was eigenlijk wel leuk. ‘Heinsbroeken’ noemden we het. Iedereen zou zo nu en dan een uurtje moeten heinsbroeken, besloten we, dan kwam het wel goed met Nederland.
Toch was de lol er vrij snel af.

Zo’n spectaculaire interventie ten behoeve van een hulpeloos slachtoffer is dankbaar werk, maar de rol van knorrepot, van zedenmeester, is heel wat minder leuk om te spelen. Hoezeer we ook ons best deden om het speels en luchtig te houden, toch riep het heinsbroeken een zekere grimmigheid op, die al het andere, inclusief datgene waar we eigenlijk mee bezig waren, winkelen, etalages kijken, overschaduwde.

Mijn ervaring is dat je je bij dat soort acties het prettigst voelt als je iets af te reageren hebt. Je bent ergens boos om en je zult die dubbelparkeerder wel eens even laten weten wat een aso hij is. Ik merk het aan mijn eigen verkeersgedrag, al ik me lekker voel zí­e ik al die wegpiraten niet eens, maar zodra ik zit te broeden, me verongelijkt voel of gefrustreerd, valt de geringste normoverschrijding me op en krijg ik zin er tegenin te gaan.
‘Ha! Jij komt er mooi niet door, bumperklevertje. O, rechts inhalen? Nou, ik dácht het niet!’

Om mensen in het openbaar op hun gedrag aan te spreken moet je een beetje kwaaie zin hebben. Als je goedgemutst bent kijk je wel uit om je humeur in gevaar te brengen. Misschien is dat wel de reden dat het zo weinig gebeurt. Mensen generen zich ervoor, het verraadt dat je de pest in hebt, en dat hoort niet. Moderne mensen moeten gelukkig en tevreden zijn.

Reacties

Laat een bericht achter