Portemonnee kwijt (2)

Geplaatst op augustus 16, 2007 | Gearchiveerd onder Geen categorie | Reageer

Ik was dus mijn ‘papieren’ kwijt. Dat wil zeggen: mijn portemonnee was verdwenen, met daarin diverse bankkaarten en mijn rijbewijs. Wij vervoegden ons bij de police municipal in onze Zuid Franse vakantieplaats, waar twee vriendelijke, zorgzame brigadiers de zaak zorgvuldig registreerden, maar daarmee was de grens van hun politionele bevoegdheid blijkbaar bereikt, want als ik nog meer wilde, aangifte doen bijvoorbeeld, dan moest ik bij de gendarmerie zijn. Het was rond het middaguur, het plaatsje is niet groot, parkeren kan er lastig zijn, dus in plaats van opnieuw in de auto te stappen besloten mijn vrouw en ik de afstand te voet te overbruggen. Vervolgens werd het erg heet, de wandeling viel langer uit dan geschat, dus enigszins verhit betraden wij drie kwartier later het kantoor van de gendarmerie.

De mannen in dit kantoor hadden de zonen van de mannen in het eerdere kantoor kunnen zijn. Stoere dertigers met geschoren hoofden, gespierd en afgetraind, en ook hun tenue was heel wat vervaarlijker: zware kisten met rijgveters, een imposante koppelriem vol hang- en sluitwerk in matzwart leer en een trui met opgenaaide schouderstukken voor het karabijn of de granaatwerper. Een man van een jaar of dertig, een half baardje op de kaken en de blik van iemand die veel & onredelijk wordt toegeschreeuwd, maakte direct duidelijk dat ons bezoek niet op prijs werd gesteld. Eerst verwees hij ons naar de instanties die wij reeds bezocht hadden, vervolgens begon hij op alles simpelweg ‘nee’ te zeggen. Nee, niks gevonden, nee, kennisgeving onmogelijk, aangifte doen idem. Al die toeristen die maar aangiften kwamen halen voor de reisverzekering, daar leende deze gendarmerie zich niet voor.

‘De reisverzekering interesseert mij niet,’ zei ik, ‘de financiële schade is gering, maar autorijden zonder rijbewijs is strafbaar, dus ik zou graag een document hebben om zonodig aan uw collega’s te laten, mocht ik worden aangehouden.’
‘Die legt u dat dan toch gewoon uit?’ sprak de gendarme, alsof hij de enige scherpslijper van het Franse politiekorps was.
‘En hoe weet ik eigenlijk dat u een rijbewijs hééft?’
Ik toonde het kenteken van m’n auto en de groene kaart. En los daarvan, wat zou het belang zijn?
De gendarme werd ongeduldig. Vanuit het wachthok naast de balie klonk gebrom van zijn collega’s. We konden het niet verstaan, maar het was duidelijk dat hij werd aangespoord ons af te poeieren.
‘Ik kan niets voor u doen,’ zei hij en schoof de documenten terug.
‘Ik ka toch aangifte doen?’
‘Alleen bij diefstal.’
‘Het is heel goed mogelijk dat hij gestolen is.’ Ik vertelde over de openlucht-voorstelling.
‘Hm, daarnet zei u ‘verloren’.’
‘Ach ja, ‘ zei mijn vrouw, ‘ons Frans is maar gebrekkig, dat moet u ons niet kwalijk nemen. Maar we bedoelden dus gestolen.’
Ik was onder de indruk van deze briljante improvisatie.
Vanuit het hok klonk weer gebrom. De wachtmeester aarzelde.
‘Ja, maar u weet niet zéker of de portemonnee gestolen is,’ zei de wachtmeester.
‘Tja,’zei mijn vrouw, ‘dat weet je natuurlijk pas zéker als je de dader hebt.’
‘Mét bekentenis,’ voegde ik toe, geïnspireerd door haar retorisch vernuft.
‘Maar…’ zei de wachtmeester. Het gebrom uit het hok nam toe. Nog steeds was er niets van te verstaan, maar de toon sprak boekdelen. ‘Kom op Kees, gooi die lui d’ruit’ – zoiets was het.
‘Stel…’ zei mijn vrouw, nu zichtbaar op stoom. ‘U heeft een auto. U gaat ‘s avonds naar huis en u parkeert uw auto voor de deur. De volgende ochtend gaat u de deur uit, daar staat u, autosleutel in de hand, en uw auto is weg. Wat doet u dan?’
Het beántwoorden van vragen was de wachtmeester waarschijnlijk niet gewend.
‘Eh…’
‘Dan gaat u naar de politie,’ hielp mijn vrouw.
‘Eh ja.’
‘Juist! En wat doet u daar?
‘Eh…’
‘U doet aangifte. Van?’
‘…’
‘Van diefstal.’
‘Ja. Want hij is gestolen.’
‘Dat weten we natuurlijk níet zeker. Misschien bent u hem wel vergeten. Misschien heeft u iemand de reservesleutel gegeven voor noodgevallen, en heeft die uw auto die nacht inderdaad geleend. Maar de politie is bereid voor dat moment even aan te nemen dat hij gestolen is, zodat een aangifte kan worden gedaan en een onderzoek kan worden ingesteld. Toch?’ Op de grammatica van deze vakantiefranse monoloog was vast van alles aan te merken, maar de logica was onweerlegbaar.
De wachtmeester keek opzij naar het hok, alsof hij gesouffleerd wilde worden. Er klonk inderdaad enig gebrom, maar de toon was nu anders, mismoedig, alsof men het had opgegeven.
‘Zo gaat dat toch?’ zette mijn vrouw door.
‘Eh ja…, ‘ zei de wachtmeester.
‘Juist! En zo is het met mijn man zijn portemonnee dus ook. We nemen nu even aan dat hij gestolen is, en daar doen we dus aangifte van.’

De wachtmeester zuchtte, liep naar een bureau en zette de computer aan.
Een kwartier later stonden we buiten, met aangifte.
Soms wint de rede het van de macht.

Reacties

Laat een bericht achter