Who’s Dead?

Geplaatst op juli 8, 2009 | Gearchiveerd onder Geen categorie | Reageer

mjvsprince1.jpgZijn er eigenlijk nog Hoekse en Kabeljauwse twisten in de popmuziek? Meisjes die elkaar op het schoolplein met de nek aankijken omdat zij van X houden en die anderen van Y? Ik praat wel eens met tieners over muziek, maar over dat aspect hoor ik ze nooit. Muziek is meer gewoon muziek geworden, geloof ik.

Ooit hoorde die tweestrijd erbij. Je was voor de Stones of voor de Beatles, voor Elvis of voor Cliff (Richard), in mijn eigen vriendenkring was discussie over de merites van Soft Machine versus die van Pink Floyd, en tussen de Eagles en Crosby Stills Nash & Young speelde meen ik iets dergelijks. Op een gegeven moment is dat Ajax-Feijenoord-antagonisme uit de popmuziek verdwenen. Afgelopen weekend, tijdens het Glastonbury Festival,  trad Tom Jones op. Hij zong al z’n oude krakers, The Green Green Grass, It’s Not Unusual, Delilah, en op de eerste rij stonden vijftienjarigen met beschilderde gezichten en witte zonnebrillen uit volle borst mee te zingen. De shows van Springsteen trekken een leeftijdsrange van 10 tot 60.

De laatste twee muzikale grootheden waarvan ik me herinner dat ze op die manier tegenover elkaar werden geplaatst waren Prince en Michael Jackson. Kostte het mij in die andere gevallen vaak moeite om een keuze te maken (behalve bij Cliff en Elvis natuurlijk), bij deze twee was het eenvoudig. Van Prince staan een kleine twintig albums op mijn  iPod, van Michael Jackson één.
Hartstochtelijke Michael Jackson-fans, ze bestaan, we hebben ze de afgelopen dagen weer veel gezien, maar ik heb ze nooit goed begrepen. Waarom zoveel energie investeren in een artiest waar de hele wereld al van houdt? Michael Jackson’s muziek is zó mainstream, het is haast een nutsvoorziening. Een soort waterleiding. Zet een willekeurige muziekkraan open en je hoeft maar even te wachten voor en Michael Jackson uitkomt.
Prince – ze schelen drie maanden in leeftijd – is juist altijd subversief gebleven, een aquired taste, een cultfenomeen.
Populairiteit bij de jeugd kun je op twee manieren verwerven. Brave tieners kun je paaien door ook hun ouders te behagen, opstandige zien juist liever dat je ze choqueert. De Beatles deden het eerste, de Stones het tweede. Zo kwamen Michael Jackson en Prince twintig jaar later ook aan weerszijden van de grens tussen braaf en stout te staan. Michael Jackson was cute, toegankelijk en onschuldig, Prince (die zich His Royal Badness liet noemen), was subversief en verdorven. Prince voelde de tijdgeest beter aan dan MJ; het amorele, postmoderne relativisme van de jaren tachtig,  anything goes – en steeds verder verschoof hij de grens van het betamelijke. En Michael Jackson moest volgen. Dacht hij. Whitney Houston bevond zich op een gegeven moment in dezelfde positie: de top bereikt als vrolijke girl next door, toen kwamen de doorleefde ghettoqueens van de Hiphop en de New Soul opzetten en moest zij zichzelf heruitvinden als volwassen zwarte vrouw met scherpe kantjes. (De geijke kunstgreep op zo’n moment is een duet van de arrive met een nieuwkomer, een tactische uitruil van mainstream appeal en streetcredibitity.) Overleven in de popmuziek is zo moeilijk om dat een popster twee hoedanigheden met elkaar moet verzoenen, die elkaar al gauw in de weg zitten: muzikant en entertainer. Het een domineert onvermijdelijk het andere. Dat Madonna het zo lang volhoudt aan de top is juist omdat zij níet gehinderd wordt door een groot muzikaal talent (plus de bijbehorende artistieke scrupules) en beide compnonenten, haar imago en haar muziek, om de zoveel tijd een makeover gheeft. Een muzikant kan dat niet. Die kan alleen hopen dat zijn publiek hem trouw blijft en er gaandeweg wat jonge aanwas plaatsvindt, zoals je dat ziet bij de Rolling Stones, of bij Prince.

Zoals de Beatles op een gegeven moment het kappersbezoek staakten en de keurige jasjes wegdeden om de verruigende Stones bij te houden, zo probeerde Michael Jackson zich halverwege de jaren tachtig een soort badness a la Prince aan te meten. Ineens begon hij zwart leer met hang- en sluitwerk te dragen en zichzelf bij de geringste aanleiding in het kruis te tasten. Toen kwam het album Bad, met het gelijknamige nummer waarin hij welgeteld 89 keer verkondigt hoe ‘bad’ hij wel niet is. Daarmee vooral het tegendeel bewijzend, want Regel 1 van Het Slechtzijn is natuurlijk dat je er niet voor uitkomt.

Kost het je bij de songs van Prince geen enkele moeite om te geloven dat ze een getrouw beeld geven van zijn avontuurlijke levensstijl, bij Michael Jackson bleef altijd het gevoel hangen dat die stoutheid een vorm van me-too-marketing was. (Op een gegeven moment rees natuurlijk verdenking dat hij in een bepaald opzicht écht bad was, maar dat was pas later.)
Een van de vele details die ik de afgelopen dagen over de dode ster tegenkwam was dat hij de song Bad aanvankelijk zelfs bedoelde als duet met Prince. Het was nieuw voor me, maar het past perfect in het patroon. Prince weigerde, naar verluid met de woorden: ‘Ook zonder mij wordt dit wel een hit.’ Diplomatiek opgelost, want de ware reden was natuurlijk een andere. Zoals Wouter Bos en Eberhard van der Laan His Royal Badness Wilders haast dagelijks smeken om met hen in debat te gaan, wilde Jackson natuurlijk ook niets liever dan het podium delen met zijn rivaal. Maar net als Wilders had Prince er niets bij te winnen.
Bad markeert voor Michael Jackson het begin van het einde. Zijn neus, zijn huidskleur, zijn muziek, ineens is het niet echt meer.

Reacties

Laat een bericht achter