Het NHM: een vreugdevuur van ijdelheden.

Geplaatst op januari 12, 2012 | Gearchiveerd onder The Semidaily Kuitenbrouwser | Reageer

Dat de doodgeboorte van het Nationaal Historisch Museum werd veroorzaakt door het probleem waarvoor het juist een oplossing had moeten zijn, is een verleidelijke gedachte. O ironie: Nederland is verdeeld, een museum moet eenheid brengen, maar het mislukt, want Nederland is verdeeld. Zo ongeveer luidt Bas Heijnes oordeel over het debacle in zijn stuk in NRC-Handelsblad van 3 januari 2012. Toch is dat te mooi. Heijne ziet iets over het hoofd. Wat deze onderneming werkelijk fataal werd is dé morele aandoening van deze tijd: narcisme.

Die zogenaamde ‘dieperliggende’ onenigheid over wie wij als Nederlanders zijn en wat wij met elkaar en dit land willen, het is een rookgordijn.

De canon-discussie, bijvoorbeeld, was die niet al in 2007 beslecht, toen een loodzware nationale commissie afstand nam van het politiek correcte relativisme – lees canonangst – en met aplomb zo’n eregalerij presenteerde? En die stammenstrijd in de museologie, de ‘statische lineaire uitstalling’ versus de ‘interactieve ervaringsomgeving’ (of iets dergelijks) – allemachtig interessant, maar was het ook relevant? Welnee, het is echt zo’n debat waar een generatie later al lacherig en schouderophalend op wordt teruggekeken, als koudvuur, aangeblazen door de trendy aspiraties van twee musemdirecteuren, een architect met een ego op schaal en een eerzuchtig politicus, in de greep van de waan van de dag.

Dat is wat dit trieste verhaal vooral illustreert: hún onwil om te beseffen dat zij iets aan het maken waren dat over honderd jaar nog zal bestaan, waar miljoenen Nederlanders iets van hun vaderlandse geschiedenis gaan opsteken, herinneringen gaan opdoen die ze de rest van hun leven meedragen. En dat het voorrecht om een dergelijk instituut te mogen stichten ook een verplichting met zich meebrengt: om te denken in decennia, of zelfs eeuwen, en je persoonlijke voorkeuren daarbij zo nodig opzij te zetten. Dat je een dienaar van de publieke zaak bent, een nederig woord dat vast geen prominente plaats inneemt in het vocabulaire van deze hoogvliegers. Het is een teken des tijds, domweg dienstbaar zijn wordt ervaren als narcistische krenking, die gecompenseerd moet worden met creatieve expressie en persoonlijke erkenning. Het is de CEO van een woningcorporatie die een oceanliner of een oud kasteel opkoopt om er vegetarische zorgappartementen in te vestigen, het is de museumdirecteur, de eerste was Rudi Fuchs, die het inrichten van exposities tot kunstvorm op zich verheft, en daarvoor applaus verwacht. Dienstbaar zijn in het centrum van de aandacht, op het kruispunt aller zichtlijnen.

De beoogde directeuren van het Nationaal Historisch Museum, Eric Schilp en Bijvanck hádden moeten denken: ‘Wíj kunnen dat malle Openluchtmuseum wel ontzettend 1958 vinden, maar over een jaar of tien, twintig zijn wij hier weer weg, en dat Openluchtmuseum blijft natuurlijk ook niet altijd zoals het is. En aangezien deze hele operatie politiek nogal gevoelig ligt, kunnen wij ons misschien beter een beetje pragmatisch opstellen, anders gaat het straks helemáál niet door.’ Maar dat is nu precies wat een narcist niet kán denken. In plaats daarvan noemde Schilp het idee dat hij geacht werd uit te voeren doodleuk een ‘neonationalistisch gedrocht.’ (Als directeur meende hij dat niet, legde hij later uit, heel postmodern uit, maar als ‘columnist’ dan weer wel.)

‘Dit museum moet honderd jaar mee kunnen,’ had Francine Houben moeten denken, ‘dus laat ik een tijdloos, universeel museumgebouw ontwerpen waar je meerdere kanten mee op kunt.’ Maar voor mensen met narcisme is dat een pijnlijke houding. In plaats daarvan kwam Houben met haar ‘canontoren’, waarin opzet en structuur van de expositie al bij voorbaat waren verankerd. Iets dat de Gilbert & George van de lage landen (Schilp en Bijvanck) uiteraard niet konden accepteren, want die dachten in ‘werelden’, door anderen dan weer aangeduid als de ‘hutspot’-benadering  dan wel ‘hipdoenerij.’ Die wilden ‘wensgeschiedenis’ in het ‘Land van Als’. Een museum als ‘sterk merk’, uiteraard, in een ‘iconisch’ gebouw.

De minister, Ronald Plasterk, tenslotte, had moeten denken: ‘Tja, zo’n lint doorknippen, dat is kicken natuurlijk, maar zo’n complex project er in drie jaar doorheen jassen is absurd, zeker voor iemand zonder enige ervaring op dit gebied, zoals ikzelf, dus laat ik het  vooral prudent aanpakken. Dan ben ik vast niet degene die dat lint doorknipt, maar laat ik hopen dat ik ooit de credits krijg als de man die ooit het allemaal mogelijk maakte. Als founding father, ook leuk.’ Maar nee, Schilp en Bijvanck beloofden hem zijn lint, en Plasterk bekeerde zich tot het hutspotisme.

Een mooi idee, verast in een vreugdevuur van ijdelheden.

In die zin ging het NHM wél ten onder aan wat het had moeten repareren: niet een gebrek aan nationale eenheid of identiteit, maar aan historisch besef. Of beter: gebrek aan historisch ontzag. Niet bij het volk, maar bij de verantwoordelijke uitvoerders. Mensen die miskennen dat zij slechts op de schouders van anderen staan, maar een schakel in een lange keten zijn, die kunnen geen monument voor de geschiedenis bouwen. Die bouwen een monument voor zichzelf. En hoe dit museum er dan ook uit had moeten zien, dáár had niemand om gevraagd.

Reacties

Laat een bericht achter